Deel 1 :Het paardengebit en de behandeling daarvan
Pagina 1 van 1
Deel 1 :Het paardengebit en de behandeling daarvan
Het paardengebit en de behandeling daarvan
Binnen praktijk Nijkerk-Wellensiek bestaat de mogelijkheid het gebit van uw paard of pony te laten nakijken en behandelen door één van onze twee paardendierenartsen die daarvoor een aanvullende opleiding in Amerika hebben gevolgd. In het volgende overzicht willen wij u een idee geven wat zo’n gebitsbehandeling inhoudt en wat dit voor u en uw paard kan betekenen.
Allereerst zullen we het normaal functionerend gebit nog even in vogelvlucht de revue laten passeren.
U moet voor ogen houden dat een paardengebit het grootste deel van zijn leven groeit. In eerst instantie echte groei, daarna alleen nog groei de kaak uit. Dat wil zeggen dat de wortel steeds korter wordt door uitgroei uit de kaak en continue afslijting van het kauwvlak. Door deze continue groei en afslijting door het kauwproces is dit gebit steeds, in tegenstelling tot ons gebit dat na het wisselen alleen nog maar afslijt, aan verandering onderhevig. Gaat er dan bij een paard ook iets mis in dit proces, dan kan zo´n afwijking steeds groter worden en dus ook steeds meer problemen geven.
Bij de geboorte van het veulen zijn er nog geen snijtanden doorgebroken. Meestal zijn er al wel 3 melkkiezen in elke kaakhelft aanwezig. De melksnijtanden komen door op grofweg 8 dagen voor de binnensnijtand, op 8 weken de middensnijtand en op 8 maanden de hoeksnijtand, met de nodige natuurlijke variatie.
Daarna wisselen de snijtanden op 2 1/2 , 3 1/2 en 4 1/2 jarige leeftijd.
De melkkiezen (doppen) wisselen op 2 1/2, 3 en 3 1/2 jaar,
De ware kiezen breken door op 1,2 en 3 jaar.
De snijtanden en melkkiezen zijn een half jaar na het wisselen in slijting, de blijvende kiezen zijn 1 jaar na doorkomen in slijting.
Dit alles houdt in dat als het wisselen van tanden en kiezen normaal verloopt, bij het paard op een leeftijd van 5 jaar alles wat hoort te wisselen gewisseld is en alle tanden en kiezen in slijting zijn.
Met het laatste wordt bedoeld dat het paard dan zijn gehele tanden en kiezenrij gebruikt bij het vermalen van het voer.
Bij het kauwproces wordt de onderkaak achtereenvolgens naar beneden, naar buiten, naar boven en naar binnen gebracht. Het paard kauwt langere tijd aan één zijde en stapt dan over naar de andere kant. Bij een normale kauwbeweging schiet de kaak aan het eind van de kauwslag enigszins door naar de overliggende zijde, waarbij de kaakbeweging eindigt in een licht contact tussen de kiezen van de andere kaakhelft als die waarmee gekauwd wordt.
Bij de voedselopname neemt het paard tijdens het kauwen voortdurend kleine beetjes voer op. Gedurende het kauwen van een voedselbolus wordt er voortdurend nieuw voedsel bij opgenomen en aan het maalproces toegevoegd. De op deze wijze tussen de kiezen ontstane voedselbolus wordt spiraalsgewijs in de richting van de keel getransporteerd met behulp van de tong. Gedurende dit naar achter transporteren wordt de voedselbolus rond gedraaid in een richting die tegengesteld is aan de richting waarin de onderkaak beweegt en steeds fijner vermalen om tenslotte doorgeslikt te worden.
Het normale gebit is in staat om goede zijdelingse beweging van de onderkaak mogelijk te maken, net zoals een goede voor-achterwaartse beweging van de onderkaak niet belemmerd zal worden door het normaal functionerende gebit.
Die voor-achterwaartse beweging van de kaken ten opzichte van elkaar kun je ook zien wanneer je het paard met gesloten gebit het hoofd naar de grond laat buigen. Bij het opgeheven hoofd hoort een paard een lichte overbeet te hebben. Dit verdwijnt als het paard het hoofd buigt.
Het normale gebit wordt gekenmerkt door een drie punts balans. Hierbij is de totale druk die de onderkaak op de bovenkaak uitoefent, verdeeld over de volgende drie punten:
1: de kaakgewrichten, waarbij het linker kaakgewricht vergelijkbaar belast wordt als het rechter kaakgewricht,
2: de kiezen. Voor de kiezen geldt ook dat de linker belasting gelijk moet zijn aan de rechter.
3: de snijtanden.
Tand en kiesproblemen
Belemmeringen in dit normaal functioneren kunnen veroorzaakt worden door velerlei gebitsveranderingen en gebitsafwijkingen. We zullen verschillende oorzaken nu puntsgewijs de revue laten passeren.
1. Ten eerste: De scherpe kanten. Alle paardengebitten zijn meer of minder scherp aan de tongzijde onder en de wangzijde boven. Oorzaak voor deze scherpe kanten zijn gelegen in de bouw van het paardengebit:
De rijen kiezen in de bovenkaak staan verder uit elkaar dan de rijen kiezen in de onderkaak. Dit feit gecombineerd met het aangeboden rantsoen dat meestal te weinig slijtage geeft, resulteert in scherpe kanten.
Deze scherpe kanten kunnen pijn geven aan de tong en aan de wangen, waardoor het paard onvoldoende zijdelingse kauwbeweging gaat maken, daardoor zullen de kanten scherp blijven en nog meer gaan domineren. Scherpe kanten komen ook vaak voor aan de tongzijde boven maar zijn dan vaak minder uitstekend.
2. De tweede afwijking zijn de haken op de voorste bovenkiezen en de achterste kiezen in de onderkaak. Door deze haken wordt er bij iedere kauwslag een kracht naar achter uitgeoefend vanuit de kaak op het kaakgewricht, hetgeen ernstige irritatie van het kaakgewricht op kan leveren.
3. De volgende gebitsafwijking is de te hoge kies. Zij belemmeren met name de voor-achterwaardse beweging van de onderkaak. Oorzaak van te hoge kiezen moet gezocht worden in het onvoldoende of niet afslijten door missende tegenoverliggende kiezen of doordat afwijkende slijtagepatronen ontstaan vanwege vertraagd of afwijkend wisselen der kiezen.
4. Trapvormige gebitten. Deze afwijking komt niet veel voor, maar indien zij voorkomt vormt het een ernstige belemmering van kaakbewegingen.
Een trapvorm in optima forma zien we bij het gebit dat net een dop kwijtgeraakt is. Deze trapvorm is natuurlijk normaal in de ontwikkeling van het gebit en dient niet gecorrigeerd te worden.
5. De golfvormige gebitten komen veelvuldig voor m.n. bij ouderepaarden. Ook hiervan ligt de oorzaak voor het ontstaan van een golf vaak al in het jonge gebit.
Het jonge gebit wisselt en krijgt de permanente elementen in functie op de leeftijd van 2 tot 5 jaar. Correctie op jonge leeftijd voorkomt golven in het gebit op latere leeftijd.
6. Dit is een overdreven dwars ribbeling van de kiezen, het zogenaamd wasbordeffect. Enige dwarsricheling zien we met namen bij jonge paarden veelvuldig en is normaal.
Het gevolg van een overdreven dwarsricheling is dat er zeer scherpe punten ontstaan met name tegen de tong. Deze scherpe punten zien we vooral in het gebied van de achterste kiezen en is alleen via voelen goed te onderkennen. Dit belemmert een goede voor-achterwaardse beweging.
De scherpe puntige kanten aan de tongzijde in de achterste helft van de kiezenrij geeft vaak een knoeien en morsen met brokken.
7. Ramps (skischansen). Dit zijn eigenlijk haken op de kiezen welke nog in contact zijn, waardoor de opponent wegslijt. In het ergste geval raakt de ramp het tegenoverliggende mondslijmvlies. In elk geval zal ook een ramp het vrijelijk bewegen van de onderkaak belemmeren.
De zojuist genoemde afwijkingen aan het gebit zijn in principe mechanisch belemmerende factoren. Zij kunnen door hun mechanische belemmeringen op kortere of langere termijn pijn in de paardenmond veroorzaken. De belangrijkste oorzaak voor pijn/discomfort in de mond wordt veroorzaakt door afwijkende drukken op elementen en op het kaakgewricht.
Binnen praktijk Nijkerk-Wellensiek bestaat de mogelijkheid het gebit van uw paard of pony te laten nakijken en behandelen door één van onze twee paardendierenartsen die daarvoor een aanvullende opleiding in Amerika hebben gevolgd. In het volgende overzicht willen wij u een idee geven wat zo’n gebitsbehandeling inhoudt en wat dit voor u en uw paard kan betekenen.
Allereerst zullen we het normaal functionerend gebit nog even in vogelvlucht de revue laten passeren.
U moet voor ogen houden dat een paardengebit het grootste deel van zijn leven groeit. In eerst instantie echte groei, daarna alleen nog groei de kaak uit. Dat wil zeggen dat de wortel steeds korter wordt door uitgroei uit de kaak en continue afslijting van het kauwvlak. Door deze continue groei en afslijting door het kauwproces is dit gebit steeds, in tegenstelling tot ons gebit dat na het wisselen alleen nog maar afslijt, aan verandering onderhevig. Gaat er dan bij een paard ook iets mis in dit proces, dan kan zo´n afwijking steeds groter worden en dus ook steeds meer problemen geven.
Bij de geboorte van het veulen zijn er nog geen snijtanden doorgebroken. Meestal zijn er al wel 3 melkkiezen in elke kaakhelft aanwezig. De melksnijtanden komen door op grofweg 8 dagen voor de binnensnijtand, op 8 weken de middensnijtand en op 8 maanden de hoeksnijtand, met de nodige natuurlijke variatie.
Daarna wisselen de snijtanden op 2 1/2 , 3 1/2 en 4 1/2 jarige leeftijd.
De melkkiezen (doppen) wisselen op 2 1/2, 3 en 3 1/2 jaar,
De ware kiezen breken door op 1,2 en 3 jaar.
De snijtanden en melkkiezen zijn een half jaar na het wisselen in slijting, de blijvende kiezen zijn 1 jaar na doorkomen in slijting.
Dit alles houdt in dat als het wisselen van tanden en kiezen normaal verloopt, bij het paard op een leeftijd van 5 jaar alles wat hoort te wisselen gewisseld is en alle tanden en kiezen in slijting zijn.
Met het laatste wordt bedoeld dat het paard dan zijn gehele tanden en kiezenrij gebruikt bij het vermalen van het voer.
Bij het kauwproces wordt de onderkaak achtereenvolgens naar beneden, naar buiten, naar boven en naar binnen gebracht. Het paard kauwt langere tijd aan één zijde en stapt dan over naar de andere kant. Bij een normale kauwbeweging schiet de kaak aan het eind van de kauwslag enigszins door naar de overliggende zijde, waarbij de kaakbeweging eindigt in een licht contact tussen de kiezen van de andere kaakhelft als die waarmee gekauwd wordt.
Bij de voedselopname neemt het paard tijdens het kauwen voortdurend kleine beetjes voer op. Gedurende het kauwen van een voedselbolus wordt er voortdurend nieuw voedsel bij opgenomen en aan het maalproces toegevoegd. De op deze wijze tussen de kiezen ontstane voedselbolus wordt spiraalsgewijs in de richting van de keel getransporteerd met behulp van de tong. Gedurende dit naar achter transporteren wordt de voedselbolus rond gedraaid in een richting die tegengesteld is aan de richting waarin de onderkaak beweegt en steeds fijner vermalen om tenslotte doorgeslikt te worden.
Het normale gebit is in staat om goede zijdelingse beweging van de onderkaak mogelijk te maken, net zoals een goede voor-achterwaartse beweging van de onderkaak niet belemmerd zal worden door het normaal functionerende gebit.
Die voor-achterwaartse beweging van de kaken ten opzichte van elkaar kun je ook zien wanneer je het paard met gesloten gebit het hoofd naar de grond laat buigen. Bij het opgeheven hoofd hoort een paard een lichte overbeet te hebben. Dit verdwijnt als het paard het hoofd buigt.
Het normale gebit wordt gekenmerkt door een drie punts balans. Hierbij is de totale druk die de onderkaak op de bovenkaak uitoefent, verdeeld over de volgende drie punten:
1: de kaakgewrichten, waarbij het linker kaakgewricht vergelijkbaar belast wordt als het rechter kaakgewricht,
2: de kiezen. Voor de kiezen geldt ook dat de linker belasting gelijk moet zijn aan de rechter.
3: de snijtanden.
Tand en kiesproblemen
Belemmeringen in dit normaal functioneren kunnen veroorzaakt worden door velerlei gebitsveranderingen en gebitsafwijkingen. We zullen verschillende oorzaken nu puntsgewijs de revue laten passeren.
1. Ten eerste: De scherpe kanten. Alle paardengebitten zijn meer of minder scherp aan de tongzijde onder en de wangzijde boven. Oorzaak voor deze scherpe kanten zijn gelegen in de bouw van het paardengebit:
De rijen kiezen in de bovenkaak staan verder uit elkaar dan de rijen kiezen in de onderkaak. Dit feit gecombineerd met het aangeboden rantsoen dat meestal te weinig slijtage geeft, resulteert in scherpe kanten.
Deze scherpe kanten kunnen pijn geven aan de tong en aan de wangen, waardoor het paard onvoldoende zijdelingse kauwbeweging gaat maken, daardoor zullen de kanten scherp blijven en nog meer gaan domineren. Scherpe kanten komen ook vaak voor aan de tongzijde boven maar zijn dan vaak minder uitstekend.
2. De tweede afwijking zijn de haken op de voorste bovenkiezen en de achterste kiezen in de onderkaak. Door deze haken wordt er bij iedere kauwslag een kracht naar achter uitgeoefend vanuit de kaak op het kaakgewricht, hetgeen ernstige irritatie van het kaakgewricht op kan leveren.
3. De volgende gebitsafwijking is de te hoge kies. Zij belemmeren met name de voor-achterwaardse beweging van de onderkaak. Oorzaak van te hoge kiezen moet gezocht worden in het onvoldoende of niet afslijten door missende tegenoverliggende kiezen of doordat afwijkende slijtagepatronen ontstaan vanwege vertraagd of afwijkend wisselen der kiezen.
4. Trapvormige gebitten. Deze afwijking komt niet veel voor, maar indien zij voorkomt vormt het een ernstige belemmering van kaakbewegingen.
Een trapvorm in optima forma zien we bij het gebit dat net een dop kwijtgeraakt is. Deze trapvorm is natuurlijk normaal in de ontwikkeling van het gebit en dient niet gecorrigeerd te worden.
5. De golfvormige gebitten komen veelvuldig voor m.n. bij ouderepaarden. Ook hiervan ligt de oorzaak voor het ontstaan van een golf vaak al in het jonge gebit.
Het jonge gebit wisselt en krijgt de permanente elementen in functie op de leeftijd van 2 tot 5 jaar. Correctie op jonge leeftijd voorkomt golven in het gebit op latere leeftijd.
6. Dit is een overdreven dwars ribbeling van de kiezen, het zogenaamd wasbordeffect. Enige dwarsricheling zien we met namen bij jonge paarden veelvuldig en is normaal.
Het gevolg van een overdreven dwarsricheling is dat er zeer scherpe punten ontstaan met name tegen de tong. Deze scherpe punten zien we vooral in het gebied van de achterste kiezen en is alleen via voelen goed te onderkennen. Dit belemmert een goede voor-achterwaardse beweging.
De scherpe puntige kanten aan de tongzijde in de achterste helft van de kiezenrij geeft vaak een knoeien en morsen met brokken.
7. Ramps (skischansen). Dit zijn eigenlijk haken op de kiezen welke nog in contact zijn, waardoor de opponent wegslijt. In het ergste geval raakt de ramp het tegenoverliggende mondslijmvlies. In elk geval zal ook een ramp het vrijelijk bewegen van de onderkaak belemmeren.
De zojuist genoemde afwijkingen aan het gebit zijn in principe mechanisch belemmerende factoren. Zij kunnen door hun mechanische belemmeringen op kortere of langere termijn pijn in de paardenmond veroorzaken. De belangrijkste oorzaak voor pijn/discomfort in de mond wordt veroorzaakt door afwijkende drukken op elementen en op het kaakgewricht.
Florrtje- Aantal berichten : 112
Registration date : 19-08-08
Soortgelijke onderwerpen
» Deel 2 :Het paardengebit en de behandeling daarvan
» Deel 1 : insulineresistentie
» Deel 2 : insulineresistentie
» Deel 1; Neckrope
» Deel 2; Neckrope
» Deel 1 : insulineresistentie
» Deel 2 : insulineresistentie
» Deel 1; Neckrope
» Deel 2; Neckrope
Pagina 1 van 1
Permissies van dit forum:
Je mag geen reacties plaatsen in dit subforum